Tafeltennis in 11 basisregels

  1. Een wedstrijd wordt een set genoemd en bestaat uit games.
  2. Er wordt meestal ‘best of five’ gespeeld: diegene die het eerst drie games wint heeft gewonnen of ‘best of seven’: degene die het eerst vier games wint heeft gewonnen.
  3. Een game gaat tot elf punten met een verschil van minimaal twee punten. Dus na 10 - 10 wordt er doorgespeeld tot er een verschil van twee punten is.
  4. De opslag, ook service genoemd, wisselt om de twee keer. Na 10-10 wordt er om en om geserveerd.
  5. Via een toss bepaalt de scheidsrechter wie de wedstrijd met de opslag mag beginnen. Bij competitiewedstrijden begint de speler van het uitspelende team.
  6. De uitvoering van de service is aan regels gebonden waarvan de belangrijkste punten zijn: De tegenstander moet de bal steeds kunnen zien en de bal moet minimaal 16 cm opgegooid worden.
  7. Je bent verplicht met een batje te spelen met een rood rubber aan de ene kant en zwart aan de andere kant.
  8. Er wordt ook een dubbelspel gespeeld waarbij er twee tegen twee wordt gespeeld. In coronatijd was dit tijdelijk verboden. Nu kan er gewoon worden gedubbeld.
  9. Bij het dubbelspel wordt er van forehand-vak naar forehand-vak geserveerd uitgaande van rechtshandigenVan de serveerder uit gezien van het vak rechts voor hem naar het vak links aan de andere kant van het net.
  10. De spelers spelen om de beurt.
  11. Bij de verdere slagen zijn de richtingen vrij, zowel in enkel als dubbelspel.